Brief
Uit het duister schrijf ik
je een brief, gesloten
in mijn huis, mijn hand
in het licht, peinzend
over hoe het papier
in jouw handen komt.
Ik zie geen letters meer
jouw beeld in mijn hoofd.
Het geeft niet of je dit
hoe lang je ernaar kijkt.
Je hoeft niet te komen.
Je bent er als adres.
==
Beweging
We moeten soms schandelijke
dingen doen omdat we eenzaam zijn.
Elke beweging is goed of slecht
en we moeten bewegen
als een graszode onder
een scherpe ploegschaar
is ieder van ons een kuil
voor de ander, in bed of aarde.
==
De vrouw van zwaarden
1
Waar je naakt ligt te slapen
je arm geheven, het licht
vloeiend over je borst
het laken met schaduwen
weggegleden van je heup
ben je het meest van jezelf.
Daar ben ik het dichtst
bij je, nader kan het niet.
Mijn ogen nemen jou in.
2
Zij wordt geboren uit papier
een oog nog dicht, een wimper
de aanzet van haar neus
dan haar hoofd twee maal
in spiegelbeeld: de vrouw
van zwaarden, nog slapend
slapend tussen de regels.
Het bewolkt landschap
laat zien wat gebeurt.
3
Je haar valt als water
buiten gezien door het raam
waarvoor je ligt te rusten.
Je ogen gesloten, glimlachend
omdat je weet dat ik kijk.
De bedrand verzamelt duister.
Het stroomt en het stroomt.
Waarom zouden we nog wachten
tot het allemaal droogvalt?
4
Nu het lijkt of je slaapt
geeft het niet dat je dood
gaat - je ligt met je mond
half in het kussen. De lamp
haalt nauwelijks de hoek
van de kamer met het bed.
De warmte van je huid
zal blijven gloeien
in de kou die ik vergeet.
=
Droom
Je lachte, je liep naar me toe
alsof je hier woonde. De appel
waarin je beet. Een beetje hijgend
met herinnering aan wat rijmde.
Vreemd hoe jouw beeld de dag
doordringt en hoe alles
opgenomen wordt in heugenis
mooier dan geschiedenis.
==
Passage
Je liep rood in het landschap
trots, en de wind golfde
door je jurk en je haar
dat vloekte met het katoen.
De hond aan je leidsel trok
in den blinde, begreep niets
van wat je teweegbracht, jijzelf
evenmin, rood in het groen.
Ze keerden het gras
toen ik langsreed
tot ik het niet meer zie.
==
Het diepe water
Het laatste moment bij het water.
Er gebeurde iets met haar ogen.
Ze leken donkerder en kleiner
te worden, krinpende cirkel.
Zij trok naar binnen
beweging waarin ik mee moest.
Zij werd zeer eigen
ook een teder embleem.
==
Begin
Hoe alles begon uit het niets
zonder enig begrip voor kleur.
Er was alleen jij, altijd
zonder tijd, in het wit.
En jij zei 'licht'
en ook het duister begon.
En de weg naar jou toe
het gras, water en lucht
kregen jouw glans
tot iedereen het zag.
==
Gebrek aan fantasie
Alleen maar de kamer binnengaan
samen, een tas in de hand, een jas
misschien een bos bloemen, wijn
en twee glazen in de tas.
Verder niets, wellicht het bed
even zien, opgemaakt, het bad
leeg en schoon, de verborgen
belichting, de deur nog open.
==
Misleiding
Ik omcirkelde je huis
brieven en telefoongesprekken
in mijn tas, ik zweeg een week
Toen belde ik je uit bed
en schreeuwde door de hoorn.
Je gooide je deur open
en liet me binnenstormen.
Ik rukte alle prenten
van de muur, verscheurde
je post, vertrapte je planten.
Sprakeloos zag je mijn angst
tot ik je neerhaalde op de vloer.
==
Verloren huis
Kijk niet om, zei je nog.
Ik loop mank van je slag
maar ik moet vluchten
met alles wat me lief is.
Jij blijft staan naast
vallende meubels, krakend hout.
Het dak valt open. Niets
kan de kamer redden.
Achter me hoor ik
het branden van het bed.
==
Terugreis
Niet doen, fluister ik
als jij dichterbij komt
je hand aan mijn jas.
De trein wacht, nog even
blijf niet staan.
Je duwt je van me weg.
Ik wil je zien lopen
naar waar je woont.
Nu duurt de terugreis.
==
Alauda arvensis
Je laat je nog even zien
dichtbij, maar al onbereikbaar
trillend dans je om me heen.
Je wijkt in een zwierig afscheid.
Dan klim je omhoog
de blauwe lucht in
steeds hoger en je begint
te zingen tot ik duizelend
wegval, tegen de zon in.
Je trappelt in de lucht
onzichtbaar bijna - je vult
de ruimte met pure aanwezigheid.
==
Verplaatsing
Duizenden vogels in twee bomen
de achterhoede in de lucht
de bomen zwart in knop.
Toen ze wegvlogen
veerden de takken op.
Het zoemende slaan van vleugels
een drift van beweging
met een geluid dat nergens
dan hier te horen valt.
Een geluid van drift
en ontsnapping, nog hangend
rond de boom.
==
Hemellichaam
Je schreeuwt zonder stem
terwijl je naar me glimlacht
en je zuigt me naar je toe
als een gat vol licht.
Suis heen, laat me gaan.
Nee, blijf staan, ik wil
luisteren naar je stilte
zien hoe het uitdooft.
==
Weg
Als je geen toekomst
word je verleden
zoals je weg bent
in een ruimte
waar ik niet ben.
Als je lacht in de zon
naar een toevallige
passant, het glas
aan je lippen
nauwelijks drinkend.
Eenvoudige handelingen
terwijl je denkt.
Je buigt voorover
pakt een brief op
kijkt naar de telefoon.
==
Verzoening
Maanden doof onder water
blind voor je zon.
Tegen de loodkleurige lucht
achter mij de zon, opnieuw
een boog, zo kleurig
dat het na het violet
niet op kan: nog eens
geel. groen, boven de stad
waar ik weg was.
==
Embleem
Het hangt desperaat
in het borrelglas
halfvol water
de steel gekromd
kroonbladeren nog paars
met een blad hijgend
over de rand van het glas
het Maarts Viooltje.
==
Kleur
De wereld is vol kleur
die 's nachts verdwijnt
en 's morgens komt.
In het verblindend licht
is zwart een troost
na de brand van chromaat.
's Nachts is het geel
verdwenen, het blauw
een donkere vlek.
*
Opgenomen worden door kleur
drie muren loodrecht op elkaar
die zich in wit versterken.
Blijf kijken, geef antwoord.
Maar hoe kijk ik bij ontij
als ik zelf niet verdwijn?
De voorstelling is van mij
de troost van koeien
twee koeien, de koppen
naast elkaar, zusters
godinnen bij de grens
en het portret van Dante
in blauw op de muur
maar vriendelijker, jong
en nog vóór Beatrijs.
*
Hoe in de avond
vooral het wit
zich kleurt, geen wit
blijkt te zijn
en hoe later
de kleur krimpt.
*
Kleur vasthouden in een bunker
half onder duinzand verscholen
maar met een glazen dak.
Kleur heeft een tijdelijk
bestaan, nachtschade
ochtendgeluk als zij terug is.
==
Pruimen
Als je zo veel van kleur
houdt dat je dagen, weken
studeert op dit rood purper
inlevend wit gevangen
pruimen in een neteldoek
gebonden in restjes touw
van de markt meegebracht
gedurende kilometers wandeling
gloeiend tegen het duister
van een onbekende achtergrond
dan mag je ze eten, sap
en vreugde blijven bestaan.
==
Hommage aan R
Er is verlangen in je ogen
als je over de ontbijttafel
kijkt naar verten achter mij.
Je luistert naar de stem
in de radio die lente
en weinig wind voorspelt.
Je denkt aan bloemen
in de tuin, aan vochtige
vruchtbare aarde.
Terugkerend tot de thee
en het dagelijks proza
hoor je nu pianomuziek.
==
Telefoon
Juist in het zwijgen
toont zij haar liefde
gewond, in zichzelf
een masker, een kuil.
De telefoon gaat tevergeefs
of je de hoorn neemt of niet.
Ik weet niet wat ik
je ga zeggen - de woorden
komen als jij komt
als ik sta te wachten.
==
Verlangen
Laat het nu eens in de diepte
slaan, een omgekeerde heilige
geest die dit beeld: hij staat
er lang, ik zie hem in zijn lengte
vreemde geliefde, belachelijk.
Toen sloeg het toch ook in
waar hij naast me zat.
Laat het tot me doordringen
dit beeld zodat ik verder
vriendelijk kan kijken, lachen
zodat hij niet meer fascineert.
Kom heilige geest: wees wreed, genees.
==
Op weg
Je staat maar nauwelijks
op gras op blote voeten
of je gaat al weg van huis
de wei over naar de bosrand.
Nu sta je nog te kijken
naar je handen, je witte
bloes steekt helder af.
Wat trekt je in het duister?
Wat wil je met je handen?
Laat ze maar los, kijk
waar je loopt, denk
niet meer aan huis.
==
Pelgrimage
Nog maar net vertrokken
uit de stad en nu al dorstig.
Hij vraagt water aan het meisje
bij de put maar ziet niet
hoe zij kijkt naar zijn ogen
terwijl zij het kruikje vult.
Hij wendt zich naar het pad
waar de anderen lopen.
Zij ziet hem nachtblind gaan.
Zij moet terug naar het huis
bij de stadswal. Hoe lang
gaat hij? Wie lest zijn dorst?
==
Ontdekking
De vrouw slaat het gordijn
in één ruk open om het naakte
lichaam van de ander prijs
te geven aan het volle licht.
Zij ligt verzadigd achterover
in haar diepe slaap onwetend
maar in het plotselinge licht
begint haar huid te glanzen
in een geopenbaard geheim
buik en benen warm wit
de schaduw van haar borsten
zacht gekleurd tegen het bed.
==
Thuiskomst
De voet van het standbeen
is dooraderd, al ben je niet oud.
Je knoopt vermoeid je jurk open
voor het bed met de dichte brieven.
Koffers staan te wachten
op het licht van morgen of
later, maar de handtas
wil snel geïnspecteerd.
De bloemen willen uitgepakt
en water, kunnen één nacht
wachten, maar de brieven niet.
Kom in bed, open het dek.
==
Interieur
Vier dunne stoelen om tafel
in de bijna lege kamer
die steeds lichter wordt
bij het raam de fauteuil
van opa, van ondergang
gered, de stoelen praten
nog wat na in de ochtend.
Zij wachten op de dingen
die gaan komen: mensen.
Nu alleen het milde licht
op het tafelkleed, asbak
schotels, dienstbaarheid.
==
Dans
Vier mensen aan tafel
in wit, wit licht
en een ander die komt.
Praten zij of kijken?
Uitzinnig danst de ander
tot zij loskomen één
voor één van hun stoel
beleefd luisteren naar
hoe het licht verandert
terwijl zij weg danst
en één zich vallen laat
de anderen blijven staan.
==
Thuis
Het televisiebeeld nooit
zo mooi als wanneer
de weerspiegeling van de dag
in het donkere glas
licht geeft: de lucht
door het raam, bomen
omlijst door de gebogen
boekenkast, de glans
van de houten vloer
een stilstaand beeld
met af en toe een vogel
die de tijd aangeeft.
==
Statie
Hoe zij verstilt
tot glanzend water
tussen randen groen
na de reis onder bomen.
Dood als persoonlijke
vijand, vrouw als rivaal.
Wat gaat hem de lente aan
bij het lied van de aarde?
Hij gaat neer in de ring
nadat hij voor haar zong.
Nu klinkt de stilte.
Spiegel, omfloerste trom.
==
Ruimte
Hoe groot de wereld is
hoe ver eb, hoe diep
de weg in Brazilië langs
palmbomen en tamarinde
naar de waterwegen
van de rivier en mensen
met manden op hun hoofd
op weg naar hun huis
en achter de bergen
het oerwoud, de donkere
goden, vermoede apen
vissen op weg naar zee.
==
Rust
Hij staarde in het water
maar verloor zich al gauw
in onbestemde gedachten
omdat niets minder geschikt is
ergens over na te denken
dan een stromende rivier
waarin alle gedachten beelden
worden en alle beelden verglijden
in water dat komt en gaat:
muggen, zwaluwen, vlucht.
==
Geschiedenis
Asters onder de lamp en appels
de tinnen koffiekan met kopjes
en onder de tafel het gat
naar de mijn, mijn vader omlaag
hakkend, de lamp in zijn helm
naar een wereld vol gruis
desastreus, moeder zet koffie.
Ik zit aan tafel te denken
aan later als vader
weg is en moeder.
Aan een andere tafel
schrijf ik, onder de lamp.
==
Leven
Even, een seconde of zo
een handeling verbeelden met begin
en eind en alles wat daartussen...
Is dat zo veel minder dan leven
zestig jaar of langer met een huis
een zee, boten van hier naar daar
andere bomen, geuren, taal
of alles op één plaats achter glas?
Waar het om gaat, het gevoel
te leven van een punt naar
een volgend, liefst nog rond-
gaan tot het uitgangspunt.
==
Schrijven
Ik moet wel schrijven zoals jij leest
een ontleding van wat ik ingewikkeld voel
wat ik samengebald zie: een oude man
op een fiets die naar huis verlangt
en kijk - jij ziet hem oud
en op een fiets en dan pas
dat hij naar huis, ja en verlangt.
Gids
Ik ben graag in de berg.
Het is hier rustig en koel.
De lamp voor mijn voet.
Ik weet de weg.
Niemand hoeft te dwalen.
Ik toon beeld en gebruik
de schelp in het krijt
de donkere feestkoepel.
Ik laat de scheuren zien
maak een nieuwe grap.
Ik breek de vuursteen
open: oerwater.
=
Egyptisch
Negen centimeter groot
is het gat naar de put
waar de zonneboot
ligt te wachten.
Een boot in de grond
geborgen in segmenten.
In de kajuit op het dek
staan glanzende kisten.
Veertig meter is de boot
als hij gaat varen
van oost naar west
weg van Gizeh in Dashar.
Binnen het cederhout
het goud, de oude lucht.
==
Cycladisch
1
Zo eindigt een zeevaarder
die zeilde naar Kreta of Troje.
Zijn lijk ligt op de rechterzijde
rug naar de achterkant van het graf
in gehurkte houding
armen voor de borst.
Zo eindigt een zeevaarder
voor de gesloten ogen
een loden modelschip
naast hem het idool.
2
Het eilandenmarmer is stil.
Haar delta boven de dijen.
Een vrouw, de borsten
licht aangezet, in kalme
extase, op de tenen
de armen gevouwen, klaar.
==
Dood
Ik zal mijn dood niet zien
in de laatste seconde
als mijn lichaam neerblijft.
Ik zal niet weten hoe kracht
van het liggen naar
het dromen wegdrijft.
Ik zal niet zijn die ik was
als dood mij leegdroomt
en tot de laatste leden stijft.
Maar dit verwart mij het meest:
het oog dat nu leest, zag
nooit de hand die nu schrijft.
==
Sluier
Ik zal me voor je verhullen
en zo aantrekkelijk zijn.
Ik geef me, ik wijs je af
achter tule verborgen.
Vertel me nog eens over
die ander die nader kwam.
Hier sta ik, beschikbaar
raak me niet aan.
=====
EEN FAUN BIJ DE GRENS
Fountains Abbey
Een kleine faun vlucht
over de stenen, het maaiveld
onder de gothische boog
naar de bossen erachter.
Zijn armen zoeken evenwicht
geen mens meer te zien
honderden jaren zijn gesleten
langs de poorten naar buiten.
Hij ontkomt niet aan de kijker
maar laat leegte achter zich
regen en wind zullen komen
over de stenen, het maaiveld.
A bigger splash
Je staat maar aan de rand
van het zwembad en je kijkt
naar de warmte in het water.
Waarom spring je niet?
Marmer-witte rimpels
drijven onder de zon.
Hij zwemt rustig onder water
naar de andere kant.
Hij hoort de auto's niet
optrekken, rusteloos sta je
op jezelf te wachten, gespannen.
Wanneer breek je door het oppervlak?
==
Blok
Welk teken wordt mij gegeven
als een houtblok zich juist
op het moment
dat ik opkijk
omwentelt - als een bloedend
varken - en ruggelings neer-
stort in de vurige as
als het toegeven aan het mes
het opgeven van rokend verweer
uit het zicht achter andere blokken?
Pas later gaat het branden
rood oplaaiend, hitte gevend.
==
Chnoem
Terwijl zij praat, kijk ik.
Zie de achterkant
van de rechtopstaande sjoelbak.
Maar in de tekening van het hout
steeds duidelijker een sater
nee, een Egyptische god van lust.
Zijn korte naakte benen onder
de buik zijn geheven geslacht
daarboven het zwetende lijf
en uiteindelijk de trotse kop
glimlachend om de verliezer.
Een ram met dunne lippen.
==
Paar
Voor de blinde muur gaan staan
los van elkaar, gezwegen, wachtend
nadat zij in vertrouwen naar hem keek
en niet weten wat hij voor zich ziet.
Haar hand zoekt steun bij de andere
in los contact, de bloes gesloten
met open flap gevouwen dicht
klemt zich aan een nagel vast.
Zijn glimlach gesloten vastgezet
een nauwelijks gebogen streep
staat even stil voor de goede orde.
Hij laat haar; één stap naar voren.
==
Berlijn. Een winterreis
1 Politiek
De grenswacht bekijkt de lege
achterbank en ziet de schim
niet die wij aanwezig weten.
Bij Grünewald kijkt hij tot achter
in de bossen - hij wil alleen zijn
maar de auto rijdt door tot in
het centrum voor de Deutsche Oper
waar we Tosca zullen zien, een drama
van verraad, maar anders, verouderd.
Soldaten voor het sovjet-gedenkteken,
in de lucht oplossend prikkeldraad
hier beneden groeiende concertina's.
Studenten uit Keulen of Braunschweig
dragen hun gekleurde petten maar
iets nonchalanter dan hun vaders.
2 Reis
Op een parkeerplaats
met de ijzige naam Raststätte
de tafel waar voor eeuwig
banken staan, aanschuiven
is niet mogelijk, op het blad
zijn voetstappen helder afgedrukt
op sneeuw, op half mat en nu
op dit papier, zijn aanwezigheid
niet meer weg te nemen
dooi smelt alleen de herinnering.
3 Nollendorfstrasse
Waar zij haar vrijheid celebreert
in de woorden van de leraar Engels
Isherwood, wiens naam ik steeds
weer moet bedenken via het Duitse
Ischendorf: van dorp tot bloeiend
hout van haar verbeelding.
De huizen nog intact achter
de negentiende-eeuwse façade nieuwe studenten
lambrizeringen stenen guirlandes
ijzeren symbolisme.
TOTale Freiheit für TOT!
Ik heb het koud
sleep Berlijnse briketten aan
in sleden.
Ruime binnenplaatsen om te spelen
je op te sluiten in een ton zo groot
als een slaapkamer, rol je door
mijn kou in jullie warmte heen en weer.
Of in een ton met spijkers, naakt
rol je door de straten trouweloze
tot in het water van de Spree
langzaam drijf je naar de Noordzee.
De pracht van een vergane liefde
voor onze ogen vervallen maar
nog steeds majestueus, pilaren
met krullend Ionisch kapiteel
erotisch ijzer in de deur
een gat van licht achter het marmer.
4 Egyptisch museum I
Het Egyptisch echtpaar zit
drieduizend jaar saamhorig
rechtop, hun armen om
elkanders middel naast
echtpaar uit Giza, vijfde dynastie
hun beeld onscherp, op de rug
gezien, haar hand rust nog
steeds losjes op zijn schouder
pas in de spiegeling scherp
bezonken kijkend door de tijd
zien ons niet meer lopen.
Ik sta erachter
neem ze via glas
met mijn eigen spiegeling.
In de schouwburg zat je met je heup
tegen zijn heup en het wond je op?
II
Ik begreep het niet
die foto tegen de muur
van mijn kamer toen
je achttien was
je zat op de dijk
niet eens en profil
wegkijkend naar de zee
trots, de hals van Nefertite
toch zacht en warm.
5 Dahlem
Hij laat de oude vrouwen strompelend
komen, met kruiwagens desnoods
laat ze zich ontkleden, voorzichtig
glijden in het water tot de grens
krom en vervallen, daarna verjongd
met strak vel klimmen ze eruit
worden ontvangen door stralende
mannen die de nieuwe kleren
wijzen in een rode tent waarna
in het open veld een vrolijk maal
ze klaarmaakt voor de liefde.
Lucas Cranach de Oude schildert
op lindehout de Jungbrunnen.
6 Centrum
Ze ligt in een ronde kamer, streelt
haar heupen, haar benen open
luikjes vallen even weg
ziet ze de mannen kijken, streelt
haar borsten tot zachte klei
andere deurtjes met foto's van billen
geslachten en allerlei soorten haar
of geschoren, in het hokje een spiegel
voor de film: de nieuwe leraar
volgt het meisje met de zwarte rok
aan het eind van de gang deuren
met een mutautomaat, kun je
naar binnen, je opent je broek
en leidt je geslacht in een vochtig hol
bewegen tot het zaad komt, bewegen
het gaat door: deuren met foto's
het gat in de vloer, liggen, bewegen
en als je zo niet bevredtigd raakt
geef je je bij de kassa op en kijken anderen
naar jou of naar hem terwijl hij met haar
7 'Pure fantasy' (Pinter)
Hoe jij in hem opgaat
hoe hij in jou beweegt
en jij richt je even op
in mijn droom om hem
te bekijken: ik word warm
van zijn lieve gezicht
zijn ogen, zijn domme haar
ik word warm in jouw
schoot - nu ga jij bewegen.
8 Oost
Voor je onder de grond gaat
moet je geld wisselen, je wordt
betast door grauwe beambten
die spiegels boven je hoofd houden.
Door nauwe sluizen en gangen
trap af trap op tot je het spoor
bijster raakt en je niet meer
weet met wie je reist.
Uniformen in morsige hokjes
bovengronds niet meer bereikbaar verkeer
stilgezet met muurhoge grendels
een stille wachter op een dood station.
De antenne loopt schuin met de hond
mee aan de overkant van het water
geen sporen in de sneeuw, enkel
witte kruisen met namen van doden.
Oude vervallen musea, ook met gestolen
kunst, geen geld voor echte suppoosten
oude vrouwen zitten in was te wachten
op de tijd, soms een bezoeker voor Cézanne.
De achttiende-eeuwse parade bij Postdam
voor de garnizoenskerk die zo'n beeld
nog weet te staan, met trots en heimwee.
Unter den Linden is het koud.
9 Hotel
Je wast je borsten ook al is het water koud
ik begrijp het niet: hoe kun je schrijven
naar de ander: ik voelde me zo gelukkig
de hele dag, ik voelde dat je van me hield
en zeggen: dat heeft niets met jou te maken?
Sneeuw bedekt de auto
hij kan op de divan slapen
of tussen de deuren staan
we kunnen de kamer ook vol
leggen met zachte matrassen
en waarom niet in bed
één bed is breed genoeg voor twee
personen, al slaap jij liever
in de breedte en je slaapt rustiger
je kunt ook ergens anders slapen.
De dubbelzinnigheid van het bed
zet zich voort in de wand
recht tegenover het hoofdeind
boven het crème-kleurige schot
ijsbloemen in een vast patroon.
Ramen open op de kou van buiten
sneeuwstraten naar het centrum
en hij minutenlang schreeuwend
midden op het kruispunt alleen
tot eindelijk een auto stopt.
==
Charlottenburg
Zij kijkt naar buiten
naast de kleurige vaas
die zo trots en sierlijk
in het licht staat.
Opzij, steunend tegen
de goudglanzende kolom
ziet ze door het venster
de oude film leven.
Zwart-witte beelden
het ruiterstandbeeld
Egyptisch museum
Schloss-strasse open.
Peinzend, tot het paard
weer stilstaat, overbelicht
de beelden als een oude foto.
De vaas onaangedaan.
==
Zeventiende eeuw
I
Wat ogen verstouwen kunnen
en handen die het maken
de glans van koper, druiven,
satijn, een edelsteen.
Nu pas de schaduw van de hand
gezien en de handschoen en de kip
van de marketentster.
II
Gewandeld in het landschap
rechts achter de heuvel
zon en luiheid, arcadië
zoals het nog op een paar plekjes
bestaat, teruggelopen met de ogen
naar boven, takjes gezien, een kikker
en de vliegen - dat was even wennen
zo groot als de vogels boven de hals
van de stier in de schaduw van verf.
==
Vrouw met balans
Weegt zij de dood, weegt zij het leven
paarlen of goud? Het gaat om licht
dat spaarzaam door het venster valt
op haar, vol op de witbonten rand.
Haar kort jakje staat open
boven de buik, armen bloot
tot bijna de elleboog, hals vrij.
Zij weegt de dagen, stil in haar hand.
Zij wacht haar kind
nog niet het Laatste Oordeel.
Het gaat om leven in balans
donker en licht in evenwicht.
==
Panorama Mesdag
'Wie haar teruggeeft met liefde
voor de waarheid', wint.
Rondom het licht van de onzichtbare
zon, om elf uur, een late zomerochtend.
Zijn vrouw op het strand onder de parasol
een andere vrouw schilderend.
Hij kijkend in zijn glazen stolp
gevangene van zijn liefde: werkelijkheid.
Roepend naar zijn collega's, knechten
stuurt hij zijn waarheid op het doek.
Alles wordt stil: de rook, de meeuwen
de vlaggen, zijn vrouw op het strand.
==
Voettocht
Later: een plaat van het strand
bij Højen, van Viggo Johansen -
nooit in Højen geweest -
het linnen komt dwars door de verf
toch weer de geur en het geluid.
Eindelijk rustig de lucht bekijken
de architectuur van de duinen
loop ik bij Højen over het linnen
geen mens te zien: zee en zand
zoals tussen Bergen en Egmond.
==
Matisse
Hij zit als Sigmund Freud
maar zonder sofa, ernstig
in zijn witte jas te werken.
Hij schrijft niet, hij tekent
luistert niet, hij kijkt
en zij ligt niet op de sofa.
Zij denkt aan god weet wat
haar armen geheven.
Zij zwijgt en wacht.
Op zijn papier groeit
het naakt: zij is het niet.
Hij laat haar rusten.
==
Licht
Omdat je kijkt naar de dingen
bestaan ze: Braque in Normandië
aan het eind van zijn leven
uitzicht op leven in grond en lucht.
Een beeld is dichterbij dan een woord
doorploegd als de grond de lucht
met de belofte van gloeiend licht.
Soms is aarde lichter dan lucht.
==
Sneeuw
1
Wat doet die stille auto daar
weggedrukt in de sneeuw?
Nog lang niet door het vuile spoor
en vóór de sneeuw daar neergezet.
Niemand die zich bekommert
geen bestuurder, geen passagier.
Geen kinderhandje op het hek
allemaal naar bed en slapen.
En in de vuile sneeuw de schim
van een andere auto, dezelfde?
Weggewerkt, opzij gezet, verfrommeld
donker, zonder ramen, waarvandaan?
2
De sneeuw als verfstreek
witte sneeuw, nauwelijks.
Ik doe de auto weg
wordt het dan stiller?
Leger. Sneeuw opgewaaid
tegen het hek, voor de auto.
Weggeveegd, opgeveegd
met brede kwast. Geblokkeerd.
==
De Lek onder Schoonhoven
De schilder heeft de bocht
van de rivier vervalst.
Ik herinner me zilverig
water als ik uit school
hier een uur kwam zitten.
Uitzicht op het westen
weg naar het grote water.
Pas aan het eind van de krib
onder het roodrieten mandje
zag je de verte onder de zon.
Ik zit weer onder de steile
glooiing en hoor het water komen.
Nu niet het pof-pof van de boten.
Achter me bij goede wind
de klanken van het carillon.
Voor het torentje van Ameide
of Grootammers de boeien
van de binnenbocht.
Daarachter windstilte.
Steeds weer uitzicht op licht.
==
Het blauwe wad
1
Wie hier verdwaalt zoekt
tevergeefs een steunpunt.
Het water lokt tot verdrinken.
Dagen nu al dwaal ik langs
het water. Waar zal ik belanden?
Ik zie geen overkant.
Als het water wegtrekt
zie ik sporen van leven:
wier, mosselschelpen, gruis.
2
De nacht is een bed
dat mij warmte onttrekt
tot ik als een schil blijf liggen.
Ook in de zon geen warmte
uitzicht naar niets dan de verte
verdampend licht in de randen.
Waar zijn de vogels?
Kunnen ze blijven zweven?
Hoe klinken hun stemmen?
3
Ik wacht op de roeiboot
uit de kamer.
Hij moet naar binnen drijven.
Ik zal hem iets het land
op trekken tot hij stil
ligt en wachten tot de avond.
Pas in het donker weg-
varen met mijn rug
de kamer binnen varen.
==
Geen stad aan de rivier
Er is een stad aan het water
schepen hebben daar aangelegd
water sloeg tegen de kust
de stad is weggemaakt.
*
Het is echt verf
droog in forse halen
nauwelijks gemengd
vloeiend geweest
en kameleontisch
spatten achter een vlak nog
daarachter het geheim
van de schilder
de olifant achter het blok.
*
Terwijl hij zingend de verf
mengt, komt er een vrouw
aangelopen, stapt in de auto
maar rijdt niet weg.
Later is de auto toch verdwenen.
*
In dat schilderij
wil ik wel wonen.
Waarom? De kleur bevalt me
en het licht.
Soms wil ik mijn tong
uitrukken als ik
iets moois heb gezien.
*
Ik reed eens langs een gat
dat er eerder niet was
en ik had niet eens tijd
om te stoppen.
Maar het beeld bleef in mijn hoofd
een gat met witte punten rijp.
*
Ik zit nu al twee uur te kijken
en plotseling vraagt een vrouw:
'Wat schrijf je daar?
Mag ik het lezen?'
En nu pas zie ik dat het water
de andere kant op loopt.
Uitbundig geel.
==
Beeld
Verborgen in steen de sluier
en onder de sluier je gezicht
de ogen gesloten gesloten.
Hoe moet ik weten wie je bent?
Je kijkt niet, je bent wie je bent
trots en verdrietig om wat je weet
van de wereld die langs je trekt.
Jij bent opgesloten in het steen.
Je leeft in de stilte en weet
van voorbijgaan, je laat je vervoeren
je wacht op het einde, het puin
zal je niet deren, op de grond
gaan regen en wind voorbij.
Niemand licht je sluier.
====
III
Vierhuizen
Altijd het gevoel dat het nog
komen moet - maar wat?
Je loopt uit het dorp
door het dijkgat naar zee.
De polder, golvende rogge
in de verte een hogere dijk.
Daarachter velden.
Ligt het niet achter je
in het dorp bij de molen?
Waar sta je nu
naar te kijken?
==
Tegen de keer
Lopen langs een oever
toen de avond viel.
Zo mooi was het niet.
Er was te veel onrust
nog in, te veel verlangen
naar wat komen moest.
Maar nu is het gekomen
of niet en het was
goed zoals het was.
Nu pas loop ik zonder
verwachting langs die over.
Ik loop alleen nog
te genieten van wat
daar bij het water was.
==
Heimwee naar een sprookjestekst
Ik ken de lijnen van het verhaal
maar zoek de woorden op hun rij
om te beleven wat mij vroeger raakte
bij het lezen van de tekst: hoe
de jonge prins zijn leven wegtrok
als garen van een houten klos
in snelle rukken naar een volgend
moment dat hij weer niet beleefde.
Zijn haken naar liefde, het genieten,
een kind, de macht in steeds wijdere
cirkels, deed hem springen van ring
naar ring, tot hij verdween in niets.
Nooit ondergedompeld, volgedronken,
bitter of zoet, maar verdronken
in voorbijgaan, jagend naar wat kwam.
Ik verlang zo naar die tekst.
==
Twee studies van een leegte
1
Iemand zegt: ik ga kijken
naar het station dat weg is.
Hij stapt op de fiets en rijdt
naar het verleden.
Hij komt aan bij niets
en stapt af.
Hij kijkt naar niets.
Een ander ziet hem staren
vraagt wat hij doet.
Hij zegt: hier stond het station.
De ander gaat ook kijken.
Hij ziet niets: in zijn hoofd
een beeld van niets.
2
De tedere inklemming van je huid
en je onderhuids weefsel
door de banden van wat je borsten
steunt onder de zachte trui.
Onzichtbaar, zichtbaar alleen
de holte, een zoete inkeping
waar de lijn van je flanken
zou moeten doorlopen.
==
Berlijn 1945
Eindelijk tijd voor de stad
de vreemde termiek van de steden.
Ze dansen de mannen als kraaien.
Iemand verft zijn ogen als een vrouw
brengt pancake op maar verraadt zich
door de gebaren van scheercrème.
En overal oude vrouwen met stokken
lege boodschappenwagens op wielen
ruïneuze straten naar een verkeersplein.
Na de beschieting kwamen de veroveraars
de puinhopen in optocht bekijken.
Uit de brandende huizen komen nog mensen.
En weer andere soldaten staan tegen de muren
applaudisseren naast een accordeon.
Een vrouw speelt met poppenogen piano.
Zij zingt vals alsof het mooi is.
Schoonheid kruipt waar zij niet gaan kan.
De stad groeit weer dicht als een tuin.
==
Hortus
De stilte van de orchideeën
lokt me tot allerlei geluiden
fluiten, blazen, koeren
de kleuren blijven zwijgen
lopen plotseling
over in paars
of geel, reukloos staan
de bloemen in gelid te kijken
naar de bezoekers, soms wit
vlezig wit, altijd doodstil.
==
Solist
Tedere arbeiders, broeders
handen die hun werk doen
lopen, strelen, slaan.
Het instrument zingt verrukt.
Maar soms mag hij met de piano
spelen: de toetsen bewegen
de vingers, de handen, polsen
armen en uiteindelijk zijn hoofd.
In het hoofd resoneert de melodie
wil naar buiten door de mond.
De dwerg mag zien
wat zijn vingers doen.
De intelligente dans
van een godgelijke debiel.
==
Berlijn
Het spoor loopt weg, glanzend
gevaarlijk, rechts om de bocht
uit verwaarloosde bosschages
waar een ander spoor dood liep
omhooggekruld tot bij de muur
uit het vrije duister in grimmig
licht ter controle onder torens.
Zandpad langs het water
tot onder de brug waar het wegdek
nutteloos gras koestert in voegen
hekken voor niemand op de brug
een dode muur weerspiegeld
in onbevaarbaar water.
==
Een beeldenmaker
Hij pakt een man uit
papieren geluid
lacht vriendelijk
tegen oud hout.
Maakt dingen onbestemd
die niet vast staan
allerlei dingen toegevoegd
die niet door gingen zeker.
Houdt ervan
van dingen te houden
waarom kan hij niet
zijn wat hij ziet?
*
Alles zit niet meer vast
in voorwerpen
nergens een lege plek.
Toch zet hij voorstellingen
om in beelden
materiaal vertraagt.
Het liefste doet hij niks
verroert zich niet
kaarsrecht in de stoel.
*
Hij kan heel snel praten
als het klaar is is het voorbij
dan wordt het bezit
en daar geeft hij niet om.
Als een vogel
hoort hij een geluid
kopje naar voren
tot het geluid weg is.
Leeft blijkbaar
kan zichzelf
niet uitzetten 's nachts
is er veel ruimte.
*
Tas op de rug
zo loopt hij over straat
andere mensen ook
over straat ja over straat.
Bedelaars met tassen
alles mee, kammetje
brood, praktische dingen
of wat ze leuk vinden.
Ze lopen met hun ziel
op de rug, gebukt
meezeulen, maar
vrij in de ruimte.
*
Fluisterende vrouwen
kijk, daar loopt-ie
beelden schieten langs
mythologische paarden.
Ontleende emoties
daar houdt hij niet van
ik zie hem lachen
blij met een vondst.
==
Schommel
In de nok van het huis
aan de hijsbalk de schommel.
Hier zweefde het bed en de tafel
de piano omhoog en omlaag.
*
Waar is mijn geliefde
tussen de bomen in het groen?
Gegaan of gesprongen
waar is zij naar toe?
*
Doodsschommel boven het water
verloren het kind in zijn spel.
Boogbrug in de stilte
hoog boven de stroom.
==
Uitzicht
Uitzicht op een kinderwagen
tussen de coulissen en de lijst
vóór het witte doek met de lijn
omhoog - of in negatief...
De witte kinderwagen, glanzend
voor het zwarte doek, rijdend
op licht naar de duisternis
waarna het doek sluit.
===========
Vreemd lezen
Ik lig soms met mijn ogen dicht
een vreemd boek te lezen.
Mijn ogen gaan zoals het hoort
van links naar rechts en naar beneden
en het is interessant wat ik lees
totdat ik op vreemde woorden stuit
en me afvraag wat ik lees:
'Het stemamisme is van...'
Ja van wat? En dan verdwijnt
de tekst: ik heb geen boek
al zou ik er graag over lezen.
Het was allemaal helder
tot ik me afvroeg
waar het eigenlijk over ging.
==
Troje
De jongens stonden midden in het museum
te luisteren naar hun mooie juf
die opgewekt vertelde over
de zogenaamde goudschat van Priamos.
Ze deed de kleine Schliemann na:
'Maar pappa, als er zùlke muren waren
moet er nog iets te vinden zijn!'
Een kleine jongen droomde weg
en dacht: 'Waar zal ik graven
als alle schatten al gevonden zijn?'
==
Broer
Hoe ziet hij er uit?
Strak
Hoe is-ie?
Stoer, maar ook lief.
Wat voor kleren draagt hij?
Stoer, maar wel netjes.
Hij heeft een strakke trui.
Laatst belde hij.
'Hallo, met Anjo.'
'Waarom bel je?'
'Zomaar, ik wou weten
hoe het met mijn grote zus is.'
Lief hè?
Ik wil wat vaker bellen.
Dat is toch wel belangrijk.
Is hij al eens bij je geweest?
Eén keer. Ik heb maar één bed.
Maakt me niks uit.
Ik duik zo naast hem.
Lekker tegen hem aan.
==
Knopen
Je oma heeft een knopendoos.
Maar waarom? Er zijn te veel
soorten. Nooit kun je de knoop
vinden die je mist.
Maar daar is de knoop van het jasje
uit Apeldoorn en deze viel
van het vest van mam in de trein
naar Zeeland. Hij rolde tot aan
de grote herdershond met tanden.
Mag ik deze voor mijn nieuwe rok?
O nee, één te kort! Waar moet ik
die kopen? Is er een winkel of
moet ik uit stelen in het museum?
==
Groen
Groen, maar waar
zijn die vrolijke koeien?
Af en toe een paard
een lama zelfs, een ezel.
Maar de lammetjes
die horen nu toch te springen?
Ach ja, de knorrepotjes
knorden allang niet meer
in de open lucht.
Hoe lang is het nog groen?
==
Handicap
Hij schrijft 'grilig'
en als ik wijs op de l en zeg
dat er één bij mag
antwoordt hij blij:
'Geeft niet, ik ben dyslectisch.
'O', zeg ik, 'sgreif
dan maar wad je wild.'
==
Straatmeubilair
Aan de kant van het water
staat straatmeubilair
en dit deftige woord is op zijn plaats
mahoniehouten glans en een glooiende
leuning in kamertemperatuur, geen wind.
Jammer dat iemand een woord
heeft gespoten op de lak, onleesbaar
snel en om zich heen kijkend.
Waar is de werkster die dit
schoonmaakt of hoeft het niet?
Meisjes gaan toch wel zitten
met hun flesje en kijken
opgewekt rond, luisteren
naar het draaiorgel, zien
de ballonnen zweven
tegen zinloos geweld.
==
Dikke man
Op een zware stenen bank
gebeiteld als een beeld
van een fauteuil zat
een heel dikke man
chips te eten met dipsaus.
Zijn hand ging rustig
regelmatig in de glimmende
zak en dan naar het bakje
en dan naar zijn mond
die op tijd openging.
Een week later zat hij
er nog, met dezelfde gebaren.
Hij was nog dikker geworden
maar de bank zou hem wel houden.
==
Geen majeur
Ik hou meer van mineur.
Altijd die blauwe lucht
en de zon en die domme
schapenwolkjes die drijven
boven keurige daken.
Geef mij maar wat regen
of mist en zigeuners
bij een kampvuur
die schapenvlees braden
en treurige liedjes zingen.
Als het vuur bijna uit is
worden ze vrolijk en dansen
om de resten
tot ze gaan slapen
in hun houten bed.
==
Badkuip
Je ziet hem wel in een weiland
staan: zo'n ouderwetse badkuip
hoog op de gekrulde leeuwenpoten
crème-wit met een lichtgroene
glans van ouderdom. Een zware
gietijzeren badkuip, geglazuurd
afgedankt omdat hij te groot
was voor de nieuw betegelde
badkamer, in onbruik geraakt
en nu geaccepteerd door koeien.
Het mooiste is de kuip op een zomerse
dag in het groen: de koeien hebben
gedronken, in de blauwe lucht
drijft een enkel wolkje voorbij
en in de kuip met warm water
speelt de dochter van de boer
met badschuim, zó dat je alleen
haar hoofd en schouders ziet.
Je wacht tot ze er uit komt.
==
Mijn broer
Hij is de kapitein op de bunker
een kaperschip te groot en te sterk
om op te blazen of af te breken
maar een fort dat hij verdedigt.
Hij vaart dwars door de dijk
van de kleine, waaierige stad.
Ver is het niet naar de zee
als hij op de voorplecht staat.
Hij ruikt de zoute wind
en spoort zijn matrozen aan
de zeilen te hijsen en dan
gaat hij volle kracht vooruit
terwijl ik sta te kijken, klein
aan de zijkant op het magere gras.
==
De tijd in het zand
Het oude plukje helmgras
houdt zich
met één wortel vast in middelpunt
geeft mee en verzet zich tegen
wegwaaien, verdwijnen
draait in het zand en zal weer bloeien
als de wind gaat liggen
de wijzerplaat is weggeregend
richt zich op
wordt zonnewijzer.
==
Hoe je een meisje verrast
Hij kroop van tegel naar tegel
op het perron van het dorp
en bij een voeg wachtte hij even
sprong dan omhoog op de volgende
en zo ging hij in kaarsrechte lijn
verder over dat lange perron.
Een springende mier over de voeg.
Ik ging door de knieën
om het beter te zien
en het meisje dat wachtte
op de trein naar de stad
bladerend in het tijdschrift
met opgemaakte soortgenoten
keek even op: wat deed daar
die jongen op zijn knieën
kijkend naar elke voeg?
==
Huis?
Is een schelp een huis?
Of een grote muts van kalk
een bed om te slapen
een deur om dicht te doen?
Toch een huis? Om in het donker
te schuilen, niet voor de regen
voor een inktvis, een meeuw
die het huis laat vliegen
en vallen...?
Niet schuilen? Of een beetje?
Groeien zolang het duurt
symmetrisch en volmaakt passend
zodat als één helft verloren gaat
de andere nooit meer
gesloten kan worden.
Alleen nog verpletterd, vergruisd
samengedrukt tot kalk voor een huis.
==
Rozen uit Stedum
'Rozen,' zegt ze
'echte rozen
rozen uit Stedum
Stedumer rozen
echte rozen
met doorns
gevlamd rood wit
en ze ruiken ook.
Ze ruiken naar
Stedum
echte Stedumer rozen.'
'O mooi,' zegt de ander
'
heel mooi.
Waar komen ze vandaan?'
'Uit Stedum.
Het zijn echte Stedumer rozen.'
==
Muggen
We zagen de muggen dansen
voor de tent waar Jet een liedje zong.
Ze dansten op de maat
van haar vrolijke stem.
Max zette de radio aan
en vond Die kleine Nachtmusik.
Nu dansten ze nog lichter.
Ze vlogen omhoog en
verdwenen bij de laatste noot.
==
Ouwe hond
Hoe dankbaar ben je, ouwe hond
voor beentjes en wat brood.
Je mag nog één keer hollen langs
de rand en ruiken aan
een puur geluk vòòr je
terug moet naar de mand
waar je snuiven zal
naar de onverwachte hand
in je ouwe pels.
==
Natuurkunde
Mijn vader had een droom:
waarom kolen hakken diep
in een mijn, met zwarte gezichten
en longen, omhoog sjouwen
verbranden met giftige damp
water verhitten tot stoom
raderen laten bewegen
stroom maken, leidingen leggen
naar ons elektrisch kacheltje?
'Nee,' zei hij, 'in de toekomst
hebben wij stalen flessen in de kast
en als wij het koud hebben
zetten we zo'n fles op tafel
schroeven de dop er af
en heerlijke warmte vult de kamer.'
Hij keek blij en verstandig
als hij 'heerlijke' zei en nu ben ik
verbaasd dat we nog steeds
knoeien met gas of elektriek.
==
Senegal
De grote ober vraagt gemoedelijk
of ik dorst heb en zet meteen
een beslagen pul bier voor mij neer.
Ik heb lang gereden over een hete weg
vol gaten en gewacht op gammele
ponten over brede zeearmen
waar het niet waaide en grenswachten
de naam van mijn vader langzaam
krasten op scheurend papier.
Ik drink en hij lacht mij toe.
De volgende dag loopt hij mij bijna omver
als een voorname man in een kaftan
met blauwe bloemen, een rode fez.
Hij groet mij minzaam, hoog
terwijl twee jongen zijn tassen dragen
op weg naar de moskee
om belangrijke dingen te doen.
==
Oma
'Zeg, ken jij de mosselman?'
Ja, die kende je nog
aarzelend, zacht meegezongen
en je had ook wel gehoord
van de zeven der zeven
al was je de zes vergeten
maar het Wilhelmus
kende je nog heel goed
daar konden de broeders
en zusters niet tegen op.
Verder zat je verdwaasd
in die rolstoel en je
keek naar me met ogen
die steeds meer gingen lijken
op de lege glazen van de limonade
op de tafel met alle foto's.
==
Eksters
Hij liep uitsloverig rond
met zijn wit-zwarte jas
zoekend over de kiezels
met grote stappen
en af en toe een hip.
Zijn vriendin bekeek het
van een afstand
beetje fladderend
bij de dakgoot.
Ze kraste: hé stoere
kom omhoog, hier
zijn de hapjes waar
je naar zoekt.
==
Dammen
Hij zit aan tafel te schakelen
zoals hij zegt en begrijpt niet
wat hij doet en dan wordt het
ruzie, want de stenen mogen
niet zoals hij wil, vaak
op elkaar en niet altijd
diagonaal, ook wel eens
terug, maar dat pikt
zijn tegenspeler niet:
ruzie dus en drenzen
tot hij weer getrokken
wordt in een ander spel.
===========
Kletskous
Mijn broertje zit soms urenlang
te kletsen terwijl hij een boterham
met kaas en ei probeert te eten.
Niemand luistert, maar hij ratelt
gewoon door; ik lees de laatste Donald
mijn vader gaat naar de telefoon
en mijn moeder schilt een appel.
Zou daar nou niks voor zijn?
Willie Wortel kan misschien een mond-
dempertje uitvinden of zou er iets
te vinden zijn in Douwe Dabberts knapzak?
==
11 november
Bij Duits kijk ik naar buiten.
Het raam staat open en ik ruik
de geur van de suikerfabriek.
Grote wolken drijven naar het zuiden.
Vroeger dacht ik dat ze daar wolken maakten.
Met Sintmaarten holden we een biet uit
en we gingen in het vroege donker
zingend langs de huizen, bellend.
Thuis gooiden we het suikerwerk
uit de plastic zak op tafel.
Tellen en ruilen: hoeveel suiker
hadden we opgehaald, hoeveel bieten dus?
==
Haringen in sneeuw
Boven de marktkramen duizelt
het van meeuwen en witte vlokken
azend op vis en resten patat.
Kijk de visvrouw in haar handen blzaen
stampend naast een witte duif
die probeert een deegkorst door te slikken.
Een oude man haalt lappen witvis
door een bak met meel en neer
en druipend op uit bleek beslag.
Sissend zwieren ze door de olie
zwemmen sputterend uit elkaar.
Meeuwen krijsen in de rook.
Is dat geen mooie handel?
De rauwe vis blijft lekker vers.
Hoe vind je haringen in sneeuw?
==
Bezoek
Het vrouwtje in de dierentuin
leek op een tante die haar neef
in de gevangenis een pakje lekkers brengt.
Ze stond met de oppasser te praten
alsof hij een bewaker was, gaf keurig
al de appels af, de wortels, het brood
en keek toe hoe hij de tapir
vijf boterhammen tegelijk liet happen.
De olifant veegde netjes de havervlokken samen
met een bisje hooi, deed er twee appels bij
en wierp alles in de vreemde holte
onder zijn slurf. Ging toen malen.
Het vrouwtje keek tevreden hoe de appels
verdwenen, kamde zachtjes pratend
haar steile dunne haar, vouwde het zakje
zorgvuldig samen voor de volgende keer.
==
Kleine pinguïn
De pinguïns lopen verdwaasd
door hun gekoelde ruimte
of staan panisch met hun spanen
wijd te peinzen waar ze zijn.
Een kleintje, nog slordig
in het pak, neemt een verveelde
duik in het water achter glas
komt een dode haring tegen
pakt hem dan maar en slikt.
Voor een tweede lijkt geen plaats.
==
Maaltijd
Een bloedmooie uil zit
van een lijkje te snoepen.
Hij heeft met zijn snavel
een gat in het leren zakje
om de dode rat gemaakt
keek even onverschillig
naar de kijker en ging
verder met ziin trage lunch.
Met kleine plukjes
trekt hij de rode massa
uit het witte vel.
==
Vuurdoorn
Stel dat jij een zak
met twintig sinaasappels
leeg eet - je pakt ze
met je lippen en slikt
zo'n
oranje bal in één
keer door - dan de volgende.
Zo zag ik een merel
op een tak met zijn snavel
in de weer - af en toe
keek hij om zich heen
of het wel mocht.
==
Raadsel
Een moederschildpad kruipt
uit het water, het strand op
waar het niet meer nat wordt.
Ze graaft een gat, legt honderden
eieren en waggelt terug naar zee.
De kleintjes komen na achttien
dagen uit, kruipen uit het zand
en hollen als marathonrenners
naar de golven, terwijl de meeuwen
die alles zien, feestelijk dineren.
Wie geluk heeft haalt het water
wie het hardst kan rennen.
Hoe weten die kleintjes alles
en waar blijft die kennis
in de meeuwenmaag?
==
Paashaas
Die rare haas bij de bakker
met zijn mand vol zilverpapier
langoor chocola van zoveel gulden.
Vroeger zochten we bruin bloeiend
voorjaarsgras: hazenbrood
voor de onzichtbare paashaas.
Altijd op weg, op vlucht
voor de jagers, de hond,
schreenwt alleen in doodsangst.
Nergens een plek, zijn nest
vandaag hier, morgen daar.
Het hele veld is zijn thuis.
Hij redt zijn vrienden
door de jager te misleiden
springt in voor de uitgeputte prooi.
Rare haas, bracht eieren.
Nu verstijfd in zoetheid.
Niet echt, toch wel lekker!
==
Eten
Omdat het in de kamer warm is
heb ik geen zin in warm eten
maar de gezelligheid aan tafel
laat me toch maar aanschuiven.
Ik eet een hapje mee, straks
ga ik buiten honger krijgen:
dan eet ik wittebrood met suiker.
==
Appel
Drie appels neem ik
mee voor in de pauze.
Vroeger had ik er één.
Op de gang lacht hij weer
naar me, pakt mijn appel af
neemt een hap, soms
geeft hij hem terug.
Hij hapt naast mijn beet
geniet van het sap.
Ik pak de tweede
als hij verder loopt.
Wanneer eten we
samen de derde?
==
Zielig
De muizen bij ons in de kelder
hebben waarschijnlijk een mobieltje.
Ze roepen 's nachts om half één:
'Hier moet je komen, De Gast 61
daar liggen heerlijke korrels.
Ze zien er een beetje eng uit
maar ze smaken beter dan spek.'
Arme muizen, te vroeg geluisterd
te veel gegeten. Ze zijn nu weg.
Hun mobieltje werkloos onder de vloer.
==
Appel
Zij moet wachten op een beet
met glimmende ogen en een kleur.
'Ja,' zegt haar vader, 'sommige
appels zijn niet bespoten.
Bij de appel van de heks
zat het gif in het vruchtvlees
maar nu haal ik voor jou
de vieze schil er af.'
'Ik wil niet wachten,'
zegt ze, 'geef mij maar
een sommige appel.'
==
Olijven
Olijven? Ik hou er niet van.
Ze zijn me te bruin, te groen, te vet.
Op de markt drijven ze in bakken
met knoflook, peper, piment.
Het is met olijven als met liefde:
ik ben er nog niet aan toe.
Vanuit de verte lijkt het wel aardig
maar nu nog niet, nu nog niet.
==
Demonstratie
Twee dode hazen in witte
overalls met bloed bij hun buik.
Met starre maskers en lange oren
lagen zij op een rond kleed
te protesteren op het plein
tegen de jagers, de eters vooral
zonder beweging en koud
in een pijnlijke houding, verstard.
Een vader wees zijn dochter
op details en zij keek ongelovig:
Wie zou die beesten willen eten?
==
's Lands wijs
De kleine jongen uit Bengalen
vertelt: 'Toen ik op vakantie was
at ik 's morgens bananensoep:
melk met brood en banaan.
Weet je waar ik het meest
naar verlangde behalve hagelslag?
Maaslander, dat vind ik
zo'n heerlijke kaas.
Nu mijn moeder werkt
ben ik tussen de middag alleen
vervelend, maar ik eet
veel hagelslag en plakken kaas.'
==
Troostbaar
Zij smelt boter voor de jus en roert aandachtig
in de pan als een motje een verkeerde landing
maakt of aangezogen werd door warmte.
'Eerst is het nog zo lief en mooi en dan, paf
is het zomaar dood en gebakken
en zijn pootjes zitten overal: ik eet nooit meer wat.'
Gelukkig wint later een mooie kersenvlaai
het van die treurige chaos van pootjes:
mooie rooie heldere gelei op fijn gebak.
==
Granaatappel
Een appel die je moet slaan
na het plukken van doornige
struik, gegroeid in de hitte
stenige ondergrond, voedings-
bodem.
Het sap waar vandaan?
Komt het zoet pas na het bitter?
En daarna? Kun je voortaan
zonder kwade stekels
verder, genieten van wat
zacht is en zichzelf zonder
weerstand geeft?
==
Bewustzijn
Waarom weten wij niet
hoe wij iets weten
groeien tegen
onze dwarsigheid in?
Er valt iets in het water
en de rimpeling ben ik.
De zwarte kat ligt
in een mand op kranten
die nog gelezen willen worden
terwijl hij zijn ogen knijpt
en lijkt te denken aan wat
hij vanavond zal gaan doen
en ik wil lezen wat daar ligt
onder de kat, over de ontcijfering
van lineair A, krassen op vazen.
Dansend met het lichaam
en de hersenen af en toe
een duwtje geven, zachtjes
=
Het verlangen naar een stoel
De stoel staat hier of daar
zo stevig, zelfbewust
dat ik niet wil zitten
alleen maar kijk en denk:
die stoel zou ik wel willen wezen
en houtig denken aan de man
die hier of daar niet wil zitten
alleen maar om een stoel te zijn.
--
Zielkundig
Ervaring, herinnering, droom, bedoeling:
zullen we ooit weten hoe ze zijn
gevangen in natte cellen en aanleiding
geven tot hartvang, -klopping, -geruis
door een serie klanken, lichte kleuren
geheime geuren, een nog onbekende huid?
Wordt het geheim straks blootgelegd
in formules, wentelende codes en blijft het
niettemin een wonder hoe stof
vergezichten laat zien, briljant aanwezig
harmonieën laat horen, geuren wakker maakt
voor een geest die daar niet aan te wijzen is
maar eigenwijs zichzelf in het centrum zet
van oceanen, riffen, schilderslinnen, concertgebouw?
--
Hulp
'Bist Du ein Mensch, so fühle meine Not'
(voor dr. Geerhard Schaap, psychiater)
Totdat er iemand komt die mij ziet
in de stilte, die naar me luistert
in het donker is geen plekje in mijn hersenen
waar het geluk zit, maar wanneer ik
genees van mijn gesloten toekomst
wordt het daarboven weer soepel
lenige zenuwcellen, herstellende banen.
Hij brak mijn limbisch zwijgen: de amygdala
begon te glanzen en er was druk verkeer
tussen de dendrieten.
Hij zei: 'Het is mijn taak serotonine vrij te maken
en dat kan alleen als er voldoende
aminozuur aanwezig is. Dat zuur zit
in bananen. Je moet je brein flexibel houden
door een goed gesprek, een prima pil
of een kromme banaan. Fietsen is ook niet gek.
Maar zo eenvoudig is het niet, dat begrijp je wel.'
Hij grijnsde: 'We gaan er hard tegen aan!'
-
KIND
I
De woorden die ik straks ga spreken
zullen mij meer dan u verrassen
en als de zinnen in eigen leven breken
verwondert mij hun zegbaarheid
en voel ik mij in herinnering verwant.
Zo zal ook mijn zoon mij verbazen
als eigen denken hem tot handelen voert
zijn daden die mij van hem scheiden
herken ik als geheime wensen
van lang geleden fantasie.
Ik kan alleen tot leven leiden.
Mijn zoon is woordelijk een ander.
II
Zacht zingend laat zij het meisje
achter zich - voorgoed herinnering.
Lijnen van haar heup verdoezelen
uur na uur.
Haar ogen tintelen vrolijk
als zij haar moeder ziet.
En die voor kort alleen aan werken
dacht en boeken las en piano speelde
neemt weer met warme hand de poes
op schoot en streelt
zijn zachte haar.
Buiten wacht het korte gras
op de verwachte lente
en vóór de bloei
zal in de warme wieg zij lachen.
III
Toen mijn zoon geboren werd
zongen er vogels of het zomer was.
De dokter zei 'vijf februari'
maar de zon scheen warm
door de ramen op zondag
en mijn vrouw was de maan bij Endymion
zo veel liefde, zoveel licht
en even rilde zij toen hij
verwonderd naast haar lag.
IV
Nu ben je al twee maanden
geleden geboren en steeds nog
lig je verbaasd met wijde ogen
tussen je kleine lakens.
Je weet alleen maar licht en donker
stilte of een stap, denken we
maar je weet nog zo veel meer.
V
Zo weerloos
zo bloost mijn kleding open
ben ik overgeleverd
mag ik hem drinken geven
het warme witte in zijn keel
binden zijn ogen mij
.
Ik ben voortaan een ander.
Hij gaat mij moeder noemen.
VI
Liefde, dood en dorp
in mij ben je verbonden
tot geluk en onbegrip.
Ik leef nu zonder vragen
en laat de zon maar spelen
met wat late sneeuw.
Boven stamelt mijn zoon
en omklemt zijn lappenpop.
VII
En je ligt hijgend in de box
en je slaat met je handen
met je kleine handen op het hout.
Soms lig je hijgend stil
en je kijkt mij aan heel open
en je denkt: wie heeft mij
verwekt, gevoed en speels gemaakt?
VIII
Als een volmaakt artiest
vraagt hij eerst even aandacht
met een onbelangrijk nummer:
een slordig en onduidelijk kiekeboe.
Dan begint hij triomfantelijk
te lachen en springt even op.
Let op! Nu gaat het gebeuren.
Trommels alsjeblieft.
Hij kijkt mij aan en laat de rand
van zijn box los
maar dat niet alleen
gedurende lange seconden
heft hij zijn armen tot boven
zijn hoofd!
Daar staat hij, zijn linkervoet vooruit
en het is alweer voorbij ook
want nu oogst hij dankbaar
zijn applaus.
IX
Een slofoude vrouw
duwt moeizaam kind en wagen
en het ritme van de wielen
danst in zijn bloed
en in haar ogen gloeit
de trots om haar kleinkind.
'Hier duw ik sterfelijk mijn nageslacht
en om de lach van dit kind
mag de wereld niet ver-
rotten, -branden, -gaan.
Het kind wijd-open kijkt
onbegrijpelijk wijs en leeg
en in zijn bloed danst
het ritme van de wielen.
X
Het kleine kind in het duister
kijkt ons zwijgend aan en wacht
-een vaal-lichte duidelijke vlek-
op warmte, koestering, aandacht.
Het lijkt op een gehangene
die bevroren is neergezet.
Laat zich zwijgend verzorgen.
Hij ontdooit pas in bed.
XI
Kleine jongen op rood stoofje
zit bij het bed van zijn kleine broer
te kijken te kijken.
Hij bestudeert heel vriendelijk ziekte.
Komt niet tot een besluit.
Gaat iets anders studeren.
---
.
--
Metrohonden
Ze hebben de dienstregeling nauwkeurig
bestudeerd, van station Baumanskaja vlakbij
de oude Patriarchenkathedraal naar Kurskaja
is maar vier minuten en de trein komt snel.
Ze wachten op het perron, zonder kaartje
met een ernstig gezicht, op weg naar hun werk
het afstruinen van markten, het vragend
kijken naar etende mensen die altijd wel
Naar Casovaja ulica is moeilijker: ze moeten
er uit bij Aeroport, altijd druk en veel bewaking
en dan nog een lange straat door, elf stations
soms één, soms twee keer overstappen.
Achter hun neus aan. Ze zijn slim, kennen
niet alleen de plekken, ook de tijden waarop
de marktlui komen en gaan. Soms nemen ze de bus.
's Avonds de stoptrein naar huis, in een voorstad.
Houden van?
Mijn hond kijkt naar me met smekende ogen
hij wil wat en maakt ook duidelijk wat.
Hij wil geknuffeld. Nadat ik hem
vijf minuten heb gestreeld, sluit hij
verzaligd zijn ogen. Even later
gaat hij piepen, wil naar buiten.
Ik zet hem in de tuin, waar hij vrolijk
rondloopt. Plassen kan hij niet. De fabriek
maakte geen nieren, geen blaas, misschien
een volgende generatie? Het geeft niet.
Hij tilt zijn poot en doet alsof. Ik haal hem binnen
en beloon hem met een virtueel koekje.
Ik hou echt van hem, wil hem niet missen.
Als hij leeg is, koop ik een nieuwe batterij.
Wachter
Er waren twee zussen gezworen
zij zouden samen om rozen gaan
in de boomgaard van een man
die ze beiden hadden verloren.
O zusje, zei de ene, o zusje
Hoe vinden wij onze rozen dan?
Als de boswachter ons ziet
waarschuwt hij onze man.
Zusje, zei de ander, in de nacht
zullen wij gaan, in het duister.
Onze man slaapt na zijn jacht
en zijn wachter ziet ons niet.
Toen zij in de boomgaard kwamen
roken de honden hun geur.
Zij blaften de wachter wakker.
Hij opende wild zijn deur.
O, wachter, zeiden de zussen
maak niet zo veel lawaai.
Breng ons liever naar de rozen
en laat ons daar stilletjes staan.
Hij bracht ze naar de rozen
en waarschuwde zijn heer.
Die heeft er één verkozen
de andere liet hij gaan.
------------------------------------------------------------------------
Kerkje Middelbert
Iemand vraagt: maar hoe
worden de doden opgewekt?
Wat voor lichaam krijgen ze?
'Zaad moet sterven
voor het tot leven komt
en wat je uitzaait
is nog maar een korrel.'
En die kleine dan, die nog geen dag
leefde en hier nu ligt met haar beertje
op het zand, tussen de bloemen
natgeregend, vaal?
'Alle vlees is niet hetzelfde
mensen, vee, vogels, vissen
hebben een ander soort vlees.'
Maar de baby, vlees en botten
haar glimlach nog even
of was het een grijns?
Vingen haar oogjes nog licht?
'Er zijn lichamen aan de hemel
en lichamen op aarde
maar de schoonheid
van hemellichamen
is anders dan die van aardse.'
Komt ze terug
in een ander, sterker lichaam
en blijft ze dan even
bij ons hier in Middelbert?
'Iets vergankelijks wordt gezaaid
iets onvergankelijks wordt opgewekt.'
------------------------------------------------------------------------
Westerbork
Waar alleen nog zwarte vlekken
in het groen, in storm en regen
weggereden naar onuitspreekbaar
waar honden buiten blaffen
of in stralend lentelicht
kinderen tussen de bomen
langs golvende velden
en een hoge horizon.
------------------------------------------------------------------------
Granaatappel
Een appel die je moet slaan
na het plukken van doornige
struik, gegroeid in de hitte
stenige ondergrond, voedings-
bodem. Het sap waar vandaan?
Komt het zoet pas na het bitter?
En daarna? Kun je voortaan
zonder kwade stekels
verder, genieten van wat
zacht is en zichzelf zonder
weerstand geeft?
------------------------------------------------------------------------
Meisje met steen
Aangestapt, met een steen zo groot
als haar bovenlijf, haar handen klein
er om vastgeklemd, beweegt zij
naar de blokkade tegen het leger.
Ze wil meedoen om haar huis
te redden van de sloop, als Esther
of Judith is zij bereid te vechten
voor haar volk. Daar komt ze aan.
Geen David maar een reuzin
ogen wijd open naar het kwaad
de mond vol levenswellust
klaar om haar groeiende schoonheid
te offeren aan een verouderd ideaal.
------------------------------------------------------------------------
Het oude Aswan museum
Vijf naalden op hun punt
willen dansen met elkaar
maar vastgehouden door
onzichtbare draden staan zij
stil voor de kijker
op de spitzen, in een bleek licht, doodstil
roestig, dik of smal, gebogen
los van elkaar, voor altijd gevangen
niet in een hand, maar
achter vuil glas, willen
omhoog, omhoog
en ik denk met een plotselinge
steek van pijn aan een jonge vriendin
die zo sierlijk kon lopen op haar voeten
de kleine
vijf vingers als naalden
om mijn keel, op borst
en buik
------------------------------------------------------------------------
HET GRAS VERGETEN
Aan Mei
Roerloos loof, windstil en doof
taal gelaten in de schaduw
van wat komen gaat.
Waar we vandaan komen.
Je ziet het: nu tintelt
ons hart nog zomerrood.
Je buigt je over naar
de spiegeling in het water
komen de stralen, donker.
1
't Was na de middag. Van het woud
ging uit een koele adem van bomen
waar zij doorheen liep met een lach.
Zij ging en liep doelloos voort
tot zij stil hield op een open plek
en met eigen ogen zag hoe het licht
zijn domein gevonden had
in zeldzaam schijnen op een plas
hoe het weerkaatste naar de lucht
en hoe de bomen weken voor water
voor haar lach die opklonk
in de ruimte waar niemand haar hoorde.
2
Zij wist niet dat ze ergens was
wel waren haar ogen open
zag ze om haar heen een bewegen
van mensen en geschitter van feest
maar voor haar was het leeg.
Zij luisterde naar zijn stem
terwijl ze danste en dronk
en praatte met wie om haar waren.
Of hij nu kwam en de deur
bewoog, wie haar kuste of streelde
zij wist niet dat ze ergens was
wel waren haar ogen open.
3
Zie, ik sta op de drempel, hij lacht
staat als een man op brandaarde
te wachten op wie hem zoekt
tussen verkoolde stammen en sterren.
En ik kan niet aan hem raken
blijf in het groen en tussen bloemen
verlangen naar zijn zwijgen
tot hij bij mij komt, mij komt halen.
Maar als de avond gevallen is
loop ik terug in het huis
ga eenzaam liggen en val
weg in dromend slapen, in nacht.
4
Hoog in de lucht een gezoef
en geknars van vleugels
halsstarrig op weg, de bekken
gesloten, de ogen op felheid gezet.
Ik lig in bed en denk je gaat
weg van hier, winter komt
en vindt me hier, alleen gelaten
zonder sporen, in vallende sneeuw.
Als ik je niet meer zie
zie ik je nooit meer, je bent
dood, ik hoef niet te luisteren
niet te zoeken naar je gezicht.
Ze kwam uit de duinen:
herinnering van wat ik was
gedoken onder harde wind
zand en zout tussen mijn tanden.
De jongen die daar speelde
en geloofde in zomerse buien.
Hij liet zijn vlieger dansen
trok ongeduldig aan het touw.
Haalde hem met schokken binnen
tot de kleur in het harde zand
een lijn trok naar hem toe
tot dat hij stil lag en gedood.
II
Terug
1
Je was het gras vergeten maar
dit is een geur uit je jeugd.
Je zat op je hurken en
opeens kwam het woord.
Toen je voelde aan die bloem
ook de naam van de vlinder.
Tussen alle groen rode daken
jonw felste herinnering.
2
Hoe je de dingen verwart
graf en vrouwenbeeld: waar
stond jij gearmd voor?
Was er een zuil voor Diana
voor het hotel, een beeld
voor het graf van de geleerde?
Wat heb je uit een boek?
De tegels glanzen nog, maar
verder is alles kapot.
3
In Brastagi bouwde je nesten
van mos onder de bomen.
Daar waren ook aardnoten.
Je was er kabouter Snelvoet.
Je speelde in het water
voortdurend bewust van je lijf.
Hoog in de bomen bloeide
mimosa: geel in het groen.
4
Je ging daar nooit de poort uit.
Nu zie je hoe lang het geleden is.
Je denkt dat het gat heel klein is
als een ei, maar het is zo groot
als een hek.
5
Bang voor de straten, het water
de mensen die kijken en roepen.
Jij mocht niet van de hoofdweg
niet naar de rivier en zeker niet
met een bootje over de rivier
en dan met een busje naar een dorp.
Je wilt steeds maar slapen
dan hoefje niet op straat
in de herrie, de stank, te zoeken
naar niets.
6
Jouw huis lag verder van de stad.
Het is ingehaald, ingesloten.
Je herkende het aan een half-
rond muurtje: daar zat jij op.
Dit was de eetkamer en daar
sliepen jouw vader en moeder.
Hier is je kamertje en zó
keek je naar buiten en wuifde
naar S. die verliefd op je was.
Hij woonde daar achter die boom.
En hier op deze plek: je moeder
woedend. Je had iets getekend.
Een jachtgodin die niet mocht.
Jouw dagboek ging dicht.
Later kwam S. in Holland
kijken of jij er nog was.
7
Jij bent nagekomen in Indië
zodat je altijd alleen was
met de baboe en de boeken.
Aan de andere kant
van de rivier kan het
leven heel anders zijn.
Wie is de grijs-groene figuur
tussen de boom en het raam
in de verte? Een boomvrouw
die staat te loeren, een prins
die vraagt wat jij doet en
zwijgend wacht op antwoord?
Emigrante
Het meisje rechtop aan de reling:
afscheid van het vlakke land.
Nog niet op weg naar de bergen
in het oosten, de kruidige lucht.
In haar hoofd kou, het schaatsen
de jongen aan haar zij, blozend
sleept hij haar over de fortgracht
tot zij doodmoe komt bij het begin.
Nu de Nieuwe Waterweg, stil
kijkend naar schepen die passeren.
Windstil, bij Hoek van Holland mist
zodat die kust nooit verdween.
Zestien
Het meisje uit Indië, open
en gesloten tegelijk, weerloos
en geharnast, naakt, gekleed
in haar wijde rok, verlangend
naar Holland, staat ze onder
de waringin voor de veranda
of aan boord van de Oranje
gezeten aan het afscheidsdiner.
Denkt ze aan de wereld
die gesloten is, de weg terug
de mannen die kijken en haar
soms benaderen als een vrouw.
Groei
Zoals de herinnering aan vorm
in mijn hand zich langzaam
aanpast aan je borst
groei ik weg van hoe je was
omdat we gemaakt zijn van tijd
en alleen kunnen vervallen
uiteenvallen, zoals het glas
in scherven, nooit terug
maar ik maak jou
zoals jij mij laat groeien
mijn hand zijn verlangen
geeft naar hoe je bent.
Klank
Zij speelde op een afstand piano
en ik hoorde metrisch een klank
steeds terugkomen in het lied
een klank op aLstand, van hout
die de melodie tegelijk versterkte
en verdrong, vroeg om aandacht
zoals zij in al haar handelen
beweging liet zien en aandacht vroeg
voor wat zij met haar leven hier
in huis wilde met zichzelf, met mij
en daarbuiten, tot de melodie
die ene klank ritmisch in zich opnam.
Vita
Wordt haar leven verklaard
door de tuin, omdat zij zegt
dat zij heeft leren leven
met de wisseling van seizoenen?
Zoals zij langs de planten gaat
en hier iets aardigs mompelt
en daar schrikt, een stengel
schikt, een slak verplaatst
een uitgebloeide bloem weghaalt.
Zij loopt urenlang te kijken
en zegt: dit is werken, lezen.
Soms weet ze niet van waar
het komt, soms klopt het
met het plan van vorig jaar.
III
Vermenigvuldiging
Ik zie je overal lopen
of fietsen, vaak luchtig
gekleed, je hoofd opgericht.
De zon op je gezicht, wind
door je haren. Je ziet me
niet, op weg naar bloemen.
Je rijdt of loopt steeds
uit beeld, je mond in licht
je ogen in schaduw, dood.
Je hebt jezelf vermenigvuldigd
en verdund tot zo veel gezichten
dat je wegraakt in vergetelheid
Je guat en staat
Je gaat iets nieuws vertellen.
Ik kan niet meer zien wat ik weet.
De dingen zijn vreemd geworden.
Je handen liggen op tafel gespreid.
Mijn koffiebeker lekt, op de tafel
verloopt steeds wijder de kring.
Het helpt niet of je een doek pakt.
Wij bewogen in rust, in vloeiend
kijken naar de ander, stilstaand
water, we begrepen alles in één.
Nu ben je weg, terwijl je praat
en uitlegt waarom je nog even
blijft, er beweegt niets meer
door je woorden, je staat en gaat.
Vlucht
In haar droom met moeite
omhoog gekomen, niet hoger
dan een hoge boom, vallen mijn
vleugels uit, dwarrelt vaag
wat mij droeg als bladeren
weg in de turbulente lucht.
Als aan een kruis hang ik
hijgend aan mijn grens.
Voorlopig alleen mijn hoofd
gevallen op mijn borst.
Nog zwevend met gestrekte
benen boven de stijgende grond.
Weerzien
Elke avond verwacht ik je
bij de brug te zien, je staat
er koud en lachend te wachten
op mij, bij het water, in 't licht.
We lopen samen naar de bomen
en praten over vroeger toen
ik je nog zag en met je lachen kon
voorje weg was in de stad.
Je bent er. Waar moetje slapen?
Wat is er gebeurd, hoe benje gekomen
hoe ga je weg nu je hier bent?
Je lacht: je bent er nocit.
Misplaatst
Meisjesachtig staat zij
in de keuken de kopjes
van de ander af te wassen.
Een gast zegt: je staat hier
alsofje hier hoort en even
blijft haar antwoord uit.
De gastheer hoort wat ze zegt.
Hij denkt: de roos is rood
de roos is wit, de roos in mijn tuin.
Nu zijn de kopjes schoon.
Zij keert zich van het aanrecht
drinkt gulzig van de rode wijn.
Pasen
Terwijl het zo lang duurt
gaat het toch steeds voorbij
als passie-muziek, die herhaald
stroomt en stroomt tot het stil is.
De dag begint, de klok tikt
postzegels worden gestempeld
de brief bezorgd en je woont
al niet meer bij het water.
Zoals je hangt in de lucht
gesprongen, aan de parachute
razend snel nader je de aarde.
Kerstmis? Het is al Pasen.
Thalassa
Als ik afscheid neem
van de zee en me telkens
weer omdraai en denk: nu
nu zie ik haar voor het laatst
hoe ze daar ligt en beweegt
stil of golvend tegen het zand
de kleur van de lucht
de geur van de wind
en als ik even verder loop
is ze weg, voorgoed verdwenen
niet op te roepen, onkenbaar
verscholen achter de duinrand.
Antwerpen
Een vrouw op het balkon
langs de spoorlijn
in Antwerpen in een witte japon.
Zij heeft het koud daarboven.
Niettemin staat zij glanzend
tegen het grauwe herenhuis
kijkt over de trein heen
en denkt aan de hoge kamers
in haar rug, de nachten achter haar.
IV
Vis
In de grot van de blinde
vissen loopt hij verloren.
De vis is overal, fluïdum
van vis, elke donkere plek
op de grond is een graf, nu
kun je nauwelijks zien hoe naakt
het water is, hoe rimpelloos
tot de vis blinkend opspringt.
Hij loopt daar nog, geschrokken
door de pets op het water
ademend in de koude lucht
struikelend naar de uitgang.
Bij Bamberg
1
Het beeld van de boom
in de rivier, in de langzaam
stromende rivier, voor de oever.
Daarachter het okeren koren
het bos en de blauw-grijze heuvel
in de verte, onder de lucht.
Twee wandelaars, één wit
één zwart, bewegen langzaam
met de rivier mee, door het koren.
Zij verdwijnen achter bomen
worden nog even zichtbaar in
de ruimte tussen takken.
Alleen nog rivier.
De boom in het water
verduistert traag.
2
Een beetje bitter en zoet
mengeling van bomen
water, zon, voor het eerst
in Bamberg, lopend langs
de rivier, heftig in vlagen
een kruidigheid die altijd
bestond, maar nooit herkend
tot het geurbeeld, klaar
gemaakt voor herinnering
een naam kreeg en alleen
nog verwees naar een plaats
en een tijd zonder betekenis.
Archeologisch museum
Niet het hart maar de taal
heeft haat opgeroepen, staat
gekrast in terracotta, oud
vierduizend jaar, Soemerisch.
Taal van de liefde, de wet:
trouw een vrouw naar je keus
neem een kind als je hart
erom vraagt, pas dan.
Als een vrouw schuldig is
aan de dood van haar man
wegens een ander, zet dan
haar hart op een staak.
Yerabatan Saray (Verzonken Paleis)
Waar het licht zich beweegt
tussen zuilen over water
en uitzicht biedt op ruimte
beslotenheid in duister
naar je toekomt en zich
verwijdert terwijl geluid
van vallend water muziek
van bijna nu doordrenkt.
Afdalend vind je de Medusa
omgekeerd onder een pilaar
en nog een keer, haar versteende
wang steun zoekend onder water
Thuis
Vannacht liep ik weer te dwalen
in een wijk tussen Istanbul
en Moskou, de rand van een vreemde
stad, tussen stilte en chaos.
Ik geloofde mijn ogen niet
en kwam overeind op mijn knieën
om naar buiten te kijken
naar het licht onder de bomen.
Je maakte me wakker en vroeg
wat ik deed. Ik kijk waar ik ben
zei ik, toen langzaam het beeld
van mijn straat schoof door die stad.
V
Gedicht
Ik wil je steeds weer
proeven op mijn tong
laten dansen in de lucht
aan het eind van de regel.
Het is niet genoeg als
ik weet dat je bestaat.
Niet hoe je voelt, maar klinkt
een precieze foto van vormen
in juist die ene constellatie
en dan pas hoe dat voelt.
Je bent er als ik je uitspreek.
Je groeit als ik je hoor gaan.
Ik wil je foto als een gedicht
overlezen, kijken hoe de woorden
je kleden, je mond iets zegt.
Achter je is het donker
vermoed ik het zand en het water
hoor ik de golven van de eb.
Met een loep zie ik het rijm
van een ring, een horloge
het licht in je hals, zacht wit.
Ik probeer je uit het hart
te leren, maar de woorden
verdwijnen zonder kleur.
Ik heb een beeld vergeten
dat ik daarom neer moet zetten
opgestuwd door liefJe, weg-
getrokken door eigen gewicht.
Zoals een duif zichzelf optilt
naar een tak, daar even blijft
maar wegvalt als ik kijk.
Of: omdat ik de bloemen
in de trein heb laten liggen
blijven ze langer staan.
Er woof de dood naar mij
in een vleugel die de wind
deed wieken op het asfalt
nog vastgeplakt en stervend
eiwit en altijd stille mineralen
wapperend vrolijk bijna.
Ja, stil maar, ik kom
nog niet, nog even wil ik zien
hoe vleugels staan in de wind.
De dood ligt als een lang
gestorven paard op de rug
van het paard dat zich verzet
tegen de last en stappen wil.
Ik zie hoe een spier van de merrie
haar bedachtzaam laat bewegen
in haar dijbeen, langs een hek
en hoe die beweging zich voortzet
tot in haar hoofd, haar neus
en zij zich langzaam neerlegt
zich overgeeft aan het paard
op haar rug, zich neervlijt.
Iduna
Elke dag een appel.
Je draagt de schaal
en laat mij nemen
wat ik kies, een beet
zolang ik hier nog ben.
Ik kijk naar buiten
zie de wind in het gras
en de bloeiende boom.
Mijn tanden in het vrucht-
vlees, wit op wit, sap.
Je staat te wachten tot
ik de schaal weer overreik.
Lezing
Langzaam zakt de rol
met hetJapanse schrift
langs de lessenaar omlaag.
Wat gelezen is blijft beeld
de klank verstorven.
De dichter laat andere
figuren zingen, kleine zegels
schilderingen, logogram
voor vuurberg of de vrouw
die goed is, die je moet lief-
hebben, als de dichter.
De zilveren achterkant
spiegelt de luisteraar
die altijd later komt.
===========
------------------------------------------------------------------------
Geen opmerkingen:
Een reactie posten